Voor dat je het weet zit je er dan dus twee maanden.
Je zou kunnen beweren dat de rust reeds is teruggekeerd. Doordeweeks gaan we naar school, en in het weekend gaan we keihard uit. Routine. Ik denk dat je kan stellen dat ik hier m’n leven heb opgebouwd, of zo iets afgezaagds. Ik kom reeds niet meer om in de officiële formulieren en het personeel van de tacowinkel om de hoek begint meteen een ‘large beef taco no spicy’ te maken als ik binnen kom. Ik ontbijt met Kimchi, dus metro stink niet meer.
5600 Keer Hiddink zeggen op een avond heb ik ook geen zin meer in, maar voor de tijd dat het duurde was het leuk.
Na de mid-term exams gooien we weer ‘de beuk dr in’ en gaan we naar Tokyo en pakken we de trein naar wat oude Koreaanse dorpen.
Het vreemde is dat wat je ook doet, je raakt er wel gewend aan. Elke week zie ik wel een gevecht op straat, elke week met een hoer in een leip gesprek in een gevaarlijk straatje -just for the fun of it- en grofweg elke avond mensen die iets semi-dreigends tegen me roepen omdat ze US-soldiers niet tof vinden. (legerbasis om de hoek, buurt vol militairen) Daar hebben ze overigens een goed punt. De lui zijn zúlleke stakkers. Ongeëvenaard.
Anyway, ik geniet nog steeds. Op een vrije dag pak ik de metro naar een onbekende bestemming. Waar ik blijkbaar uitstap loop ik een paar uur rond, maak een paar foto’s, spreek eens een oude man aan. Tussen hoge gebouwen en zakenmannetjes lopen in m’n korte broek met een rustig jazz-je op me oren wordt ik doorgaands erg blij van.

Best heel prima om eens iets te veranderen zonder dat er een probleem is.
Ik heb in Nederland al lol zat. Niks mis mee. Toch zit ik nu hier.
M’n leven is een flipperkast en ik krijg drie ballen. Met de reguliere drie ballen gaat het spel me prima af. Als ik alle drie ballen verspeeld heb ben ik verdomd blij met m’n score. Ha, prima. Hè hè, dat was leuk. O, hé verdomd, vierde bal. Te gek hé. Niks te verliezen. Flink op die knoppen drukken en kijken of je nog eens een keer wat raakt ook. Dat doe ik nu, en dat is prima.