Nog minder dan drie weken te gaan in Seoul. Spijtig, ongeveer. Ik heb er nog niet veel zin in om terug te gaan. Want het waren en zijn leuke tijden.
De leraren Engels waarmee ik zo nu en dan onverwachts een pilsje drink, hebben het er vaak over. Als je terug bent, heb je het zwaar. Zelfs zij die het hier niet geweldig vonden, trekken het slecht als ze weer thuis zijn. Dat klinkt raar.
Inderdaad, het kan ook niet altijd feest blijven. Maar zelfs als het nooit een echt feest is geweest, voelt de ‘volgende ochtend’ steevast beroerd.

Blijkbaar is er zoiets als het expat of exchange student -gevoel. Het dagelijks leven zou je ‘grotendeels hetzelfde’ kunnen noemen. Op de achtergrond galmt er toch zachtjes een ‘ja, lekker’ door je hoofd. Ik ben ergens mee bezig wat ik altijd al heb willen doen. ‘Ik heb mijn vleugels uitgeslagen’ – op het meest zeikerige toontje dat je je kan indenken. Er is hier iets wat voor een ieder, misschien achteraf nog meer, goed voelt.

Je zou kunnen zeggen; een dierentuin-dier in zijn buitenverblijf. Maar, zo overduidelijk is het niet. Het is misschien meer het gevoel dat ik had toen ik vroeger ‘s avonds buiten speelde. Ik deed botweg hetzelfde als overdag. Toch, het voelde ergens beter. Net iets meer energie. Het verschil tussen een volle neus en een gesnoten neus, zwembad oren en het moment daarna dat ze open ‘ploppen’.

Het is net zo spannend en uitdagend als de eerste keer dat je ‘verder mocht’. Een andere straat in. Terug in m’n oude territorium is het des te behaaglijker. Saaier?